Geen dag gaat voorbij of beleidsmakers en bedrijfsleiders steken de loftrompet over innovatie en ondernemerschap. Ze vormen een onafscheidelijk duo en staan voor verandering, vernieuwing en vooruitgang. Dat is deels terecht: zonder technologische en logistieke doorbraken kunnen we een hernieuwbare en circulaire economie vergeten. En zonder mensen die bereid zijn risico’s te nemen, is de kans klein dat we de transitie inzetten richting duurzame jobs en een leefbare planeet.
Wat er na die innovatie gebeurt, met name het onderhoud en de reparatie van die nieuwe toepassingen, is minstens even belangrijk. Toch krijgt het nauwelijks of geen aandacht. Dat is geen toeval. Onderhoud zorgt ervoor dat de dingen blijven zoals ze zijn. Die associatie met de status quo vormt niet bepaald een sales pitch die vandaag volle zalen trekt. Toch is onderhoud alomtegenwoordig in het dagelijkse leven - alleen is de arbeid voor reparatie in rijke landen zoals het onze ontzettend duur.
In een langere versie van dit stuk op Zeronaut gaan we uitgebreid in op de reden voor die hoge kostprijs. In dit artikel schetsen we enkele pistes of ‘hacks’ die een omweg bieden voor voor de vaak te hoge arbeidskost van reparatie en hergebruik in vergelijking met de aankoop van nieuwe producten.
Vier hacks voor een repaireconomie
Een eerste piste is het subsidiëren van repaircentra, al dan niet via de sociale economie zoals de kringloopcentra. Het Europees milieuagentschap verdedigt deze optie om hoge arbeidskosten te compenseren.
Een tweede en mogelijk gemakkelijkere piste is het verlagen van de btw op reparatie van apparaten van 21 procent naar 6 of 0 procent, als het Europese Commissievoorstel rond de btw-hervorming er komt. Momenteel geldt dat tarief al voor de reparatie van fietsen, kleding en schoenen.
Een derde piste is het Zweedse initiatief om reparatie fiscaal aftrekbaar te maken. Zweden kunnen de helft terugvorderen van de arbeidskost van professionals voor reparatie van apparaten zoals ijskasten, vaatwasmachines en dergelijke. Dat kan oplopen tot een maximum van ongeveer 2.400 euro per jaar (en het dubbele voor mensen boven de 65). In de Oostenrijke stad Graz loopt een meer bescheiden initiatief: inwoners kunnen tot 100 euro aan reparatiekosten laten terugbetalen.
Ten vierde kan de overheid ervoor kiezen om minder sociale lasten aan te rekenen aan specifieke doelgroepen (in dit geval herstellers). In Vlaanderen bestaat bijvoorbeeld een korting op de sociale bijdragen voor mensen ouder dan 55, wat het werkgevers goedkoper en dus gemakkelijker maakt om deze mensen tewerk te stellen. Ook dit voorstel, eventueel gecombineerd met een bovenstaande maatregel, kan het beroep van hersteller opnieuw een pak aantrekkelijker maken.
Kosten, maar ook baten en opportuniteiten
Deze voorstellen kosten de overheid wat geld, maar ze leveren tegelijk flink wat op. Ze zorgen voor een toename aan werkgelegenheid in een sector die vandaag met moeite rendabel is maar veel potentieel heeft. Deze mensen dragen op hun beurt meer belastingen af via een hoger omzetcijfer zodra de sector zuurstof krijgt. Bovendien gaan de kosten van afval en hun verwerking fors naar beneden, een kostenbesparing die net zoals in industriële toepassingen een grote bijdrage levert.
Dergelijke maatregelen zouden een groot verschil maken voor onafhankelijke reparateurs, en tegelijk lokale handelskernen versterken. Ze vormen een goede tandem met een actieve politiek om repaircentra strategisch uit te rollen. Zoals vaker geeft Nederland hierin het voorbeeld. Een van de maatregelen in het nieuwe uitvoeringsprogramma circulaire economie voor de maakindustrie, is de ambitie om een landelijk dekkend netwerk van circulaire ambachtscentra te realiseren.
Een alternatieve financieringsbron
We gaan er momenteel van uit dat de overheid de kosten draagt, door bijvoorbeeld de 50 procent korting op de arbeidskost te financieren. Dat kan ook anders: door een reparatiefonds op te richten, gespijsd door de fabrikanten in het kader van hun uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Vandaag is die verantwoordelijkheid enkel van toepassing op de inzameling en verwerking van afgedankte goederen, zoals bijvoorbeeld bij elektro-apparaten via Recupel.
Het is ook mogelijk om hen verantwoordelijk te stellen voor herstelbaarheid van producten. De EU werkt sinds kort aan een set regels en standaarden rond ecodesign, maar die bepalen enkel de minimale vereisten. Het wordt nog beter als fabrikanten een extra financieel voordeel halen uit een betere herstelbaarheid van producten. Daarvoor zijn twee zaken nodig: een systeem dat de herstelbaarheid in kaart brengt, en een systeem van eco-modulatie voor fabrikanten.
Bedrijven zoals iFixit hebben reeds methodes ontwikkeld om een score te geven aan de herstelbaarheid van smartphones of laptops. Maar ook de Benelux en de EU doen er onderzoek naar. Die instrumenten kunnen vervolgens ingezet worden om een bonus en malus toe te passen op producten van bedrijven op basis van de herstelbaarheidsscore. Een dergelijke eco-modulatie bestaat ook voor de verpakkingsindustrie, dus het is geen controversieel idee.
Kortom: hoe slechter een product kan hersteld worden, hoe groter de hergebruiksbijdrage van de fabrikant aan het Reparatiefonds. Doen ze het beter, dan dragen ze net minder bij. Als producten gemakkelijker herstelbaar zijn, zal de arbeidstijd en dus de kost voor reparatie dalen, en zal het Reparatiefonds minder middelen nodig hebben. Bovendien bevoordeelt dit systeem de bedrijven die inzetten op product-dienstcombinaties (en dus reparatie, hergebruik en remanufacturing).
Om het systeem voor de producenten betaalbaar te houden en excessen te vermijden, kan een limiet geplaatst worden op de hoogte van het terug te betalen bedrag in functie van het type toestel en het probleem dat zich stelt. Die analyse gebeurt door herstellers die gecertificeerd zijn door de overheid om de kwaliteit, eerlijkheid en de uniformiteit van het systeem te garanderen. Zij doen tegelijkertijd dienst als ambassadeurs die sensibiliseren rond herstel en hergebruik.
Move slow, repair stuff
“Move fast and break things”, zei Mark Zuckerberg in 2009. “Unless you are breaking stuff, you are not moving fast enough.” Dit credo werd de leidraad van een schare ondernemers en – in combinatie met het magische begrip ‘innovatie’ – een grote groep politici en (overheids)managers. Zuckerberg had het destijds over interne managementprocessen, maar zijn slogan is een eigen leven gaan leiden: ‘Meer is beter, sneller is beter, (disruptieve) innovatie is beter.’
Intussen heeft dat verhaal flink wat glans verloren. Reparatie, hergebruik en gedeeld gebruik staan nu een pak hoger in de pikorde. Eigentijdse overheden en politici kunnen met de hierboven beschreven ‘hacks’ aan de slag om de repaireconomie een duw in de rug te geven. Bovendien leveren ze even goed een voordeel voor de hergebruikssector, en de initiatieven van professionals en burgers rond gedeeld gebruik van consumptiegoederen.
Herstel, hergebruik en delen vertragen fors de doorlooptijd van materialen in onze producten, verankeren lokale werkgelegenheid (en sociale cohesie), en zorgen voor kostenbesparingen voor consumenten en overheden. En voor slimme ondernemers zijn deze voorstellen een uitstekende business opportuniteit om op een nieuwe, rationele en efficiënte manier om te gaan met product-dienstsystemen. Welke partij werpt zich na de verkiezingen op als kampioen van de repaireconomie?
Dit stuk is een verkorte versie van het artikel ‘Innovatie is goed, reparatie is beter’ door Olivier Beys (Bond Beter Leefmilieu) dat eerder verscheen op Zeronaut.